vlinder2_anim.GIF (20590 bytes)

Zijde in Zeeland, nu en in vroeger tijden.

In het inmiddels voormalige Zijdemuseum in Meliskerke  werden  gedurende een groot aantal jaren  zijderupsen gekweekt. Helaas werden we in 2006 genoodzaakt   vanwege planologische regelgeving het Zijdemuseum te sluiten.

De Silkshop, het gezellige restaurant "La Soie", de mooie tuin rond het gebouw blijven allemaal bestaan en zijn vrij toegankelijk tijdens de openingstijden voor de bezoekers. Daarnaast is een Galerie ontstaan waarin kunstobjecten van verschillende disciplines tentoongesteld worden en gekocht kunnen worden. U kunt onder galerie  zien welke kunstenaars er exposeren.
De naam zijdemuseum is verdwenen en daarvoor in de plaats komt de naam "World of Silk"
U vindt "World of Silk" in Meliskerke.

Meliskerke is een fraai kerkdorp dat u kunt vinden in de provincie Zeeland 9 kilometer ten noordwesten van Middelburg, op slechts 2 kilometer afstand van de bekende badplaats Zoutelande. In en rond World of Silk – dat gelegen is in het centrum van het dorp aan de doorgaande weg naar de badplaats Domburg  - was  alles  ingericht op het kweken van zijderupsen.

In het restaurant bij "World of Silk  kunt u met uw groep een heerlijke consumptie gebruiken, zoals bijv. een kop koffie met een heerlijke stuk appelgebak met slagroom, maar u kunt er  ook lunchen en er bijvoorbeeld high-tea-en, een zeeuws biertje drinken, keuze maken uit diverse soorten  pannenkoeken of ijscoupes. Er zijn ook andere mogelijkheden, vraag daarover  informatie of bekijk onze menukaart. Ook voor recepties en vergaderingen is dit bijzondere  restaurant erg geschikt.

De hele tuin rond World of Silk is nog steeds ingericht als "moestuin", niet voor de mens maar voor de schrokop Zijderups. Zodoende is er voor deze streek een uitzonderlijke begroeiing rondom het voormalige World of Silk ontstaan.

parende Bombyx Mori De tuin is op zich al meer dan de moeite van het bezoeken waard, omdat er bomen, struiken en miniatuurstruiken in staan van diverse morus(moerbei)soorten die je in de rest van Nederland niet of in ieder geval niet in deze combinatie kunt aantreffen. Naast de vele morussoorten die als voedsel dienen voor de Bombyx Mori (de gewone of tamme zijderups) kunt u er ook andere bijzondere en minder bijzondere bomen, struiken en miniatuurstruiken zien, die door middel van hun blad voedsel leveren aan de wilde zijderupsen. In de tuin zijn daarnaast ook vele exotische planten te bewonderen zoals diverse eucalyptussoorten, vijgen, olijven en lampenpoetsers.

De zijderupsen, zowel de wilde als de tamme zijderupsen zijn monofaag (d.w.z dat ze maar één plantensoort als voedselplant wensen) ofwel ze nemen hoogstens enkele plantensoorten als voedselleverancier. Kieskeurig zijn ze in ieder geval. Liever dood dan het verkeerde blad is hier de duidelijke spelregel.Dat betekent dat er in Meliskerke vele voedselplanten aanwezig zijn voor de diverse soorten wilde zijderupsen.

Door dit alles is de tuin rond World of Silk een heel bijzondere geworden, die rust uitstraalt en waar het heerlijk toeven is.

Tuin en het voormalige museum vormden zodoende een eenheid. In het museum waren de levende zijderupsen met verwijzingen naar de voedselplanten in de tuin en omgekeerd in de tuin bij de voedselplanten verwijzingen naar de zijdevlinders/rupsen (die er bijhoren als eters) in het museum.

De zijderups toont u bij uitstek de wonderen van de natuur. Om een paar voorbeelden te noemen: Een klein rupsje groeit in ongeveer een maand tijd van 3 à 4 mm uit tot een grootte van plus minus 8 cm, waarbij zijn gewicht 7000 tot 8000 maal toeneemt. Een zijderups maakt een cocon om er vervolgens als vlinder weer uit te voorschijn te komen. Een mannetjes vlinder kan de geurstof(ferromoon) van het vrouwtje op grote afstand waarnemen, terwijl wij als mens - al staan we er welhaast bovenop - niets ruiken. Alle rupsen van de wilde zijdevlindersoort Antheraea Mylitta, spinnen zonder voorbeeld of instruktie, spontaan een oogje waaraan de cocon komt te hangen, terwijl bij andere soorten dit in het geheel niet voorkomt.

Wij waren  met onze zijdeteelt in Zeeland niet de eersten.   Al in het voorjaar van 1611 vraagt de Fransman Jean de la Bat aan de Staten van Zeeland vergunning om vijftig duizend witte moerbeziën(moerbeibomen) te mogen planten. Uit het statenverslag van 6 mei 1611 blijkt dat de Staten zijn verzoek in beraad hielden, en uiteindelijk zijn verzoek niet toestaan. Toch verhuisde de la Bat in 1611 naar Middelburg. In mei 1612 werd het octrooi dat Jean de la Bat van de Staten van Holland had gekregen ook door Zeeland overgenomen. Vermoedelijk zal Jean de la Bat toen wel in Zeeland aktief geweest zijn met de zijdeteelt.

Johannes Goedaert

In diezelfde eeuw heeft de Middelburger Johannes Goedaert een zijderupskweek opgezet en beschreven.
Pas weer in de dertiger jaren van de vorige eeuw laat R.Dufour, direkteur van het "Etablissement voor de zijdeteelt" te Utrecht voor het eerst weer witte moerbeibomen in Zeeland planten.

Jonkheer Mr. Johannes Cornelis Schorer van Souburgen neemt in 1837 de fakkel van Dufour over door duizend driejarige moerbeistekken uit Frankrijk naar Zeeland te laten komen. Bovendien kocht hij tussen 1838 en 1843 een grote partij moerbeibomen op het eiland Schouwen. Ook daar was men dus bezig met het kweken van witte moerbeibomen. In 1841 had Schorer van Souburgen blijkbaar voldoende blad van de witte moerbeiboom om zijn zijdeteeltprojekt op te zetten. Op de hofstede "De Hoek" behorend bij zijn buiten "Toorenvliedt", toendertijd gelegen in de gemeente Koudekerke en nu in de gemeente Middelburg, begon hij de zijdeteelt. Schorer had zich ten doel gesteld de arme plattelandsbevolking een nieuwe bron van welvaart te verschaffen.
Toorenvliedt
Johannes Cornelis Schorer

Schorer kreeg in zijn tijd wel veel erkenning, maar commercieel gezien was zijn zijdeteeltprojekt een mislukking. We weten dit zo precies omdat Schorer heeft meegedaan aan een prijsvraag betreffende de zijdeteelt uitgeschreven door de "Nederlandse Maatschappij ter bevordering van Nijverheid" in Haarlem. Voor deze prijsvraag schreef Schorer tussen 1846 en 1848 drie uitvoerige verslagen.Voor deze verslaglegging kreeg hij van de eerder genoemde maatschappij in 1848 een eervolle zilveren medaille en een premie van 50 dukaten. Uit deze verslagen komt naar voren hoe Schorer aan zijn kennis kwam. Ongetwijfeld heeft hij zijn 2e druk van "L`Art d`élever les vers à Soie" van de Italiaanse graaf Dandalo gekoesterd. Dit boek evenals veel informatie over Schorer kunt u op de expositie zien. Dandalo was in die tijd zo`n grootheid dat men zijdekwekerijen zelfs wel "Dandolières" noemde. Schorer toont ons in zijn verslagen de duur van zijn kweek, de temperatuur, de luchtvochtigheid ten tijde van zijn kweek en ook welke materialen hij gebruikte en hoe hij zijn kweekruimte had ingericht. Zo was hij er ook van overtuigd dat de luchtzuiveringsfles, vermeld in het boek van graaf Dandalo, voor de zijdeteelt een must was. Een extra probleem in Zeeland was en is aan materiaal te komen om de zijderupsen te laten inspinnen. In het naburige Brabant had in diezelfde tijd wat dit betreft Berail op zijn landgoed "De Ruwenberg" te St.Michielsgestel het een stuk gemakkelijker, die kon volop aan de benodigde heidetakken komen om zijn zijderupsen te laten inspinnen. Schorer gebruikte, creatief als hij was, als inspinmateriaal het stro van koolzaad. Onze huidige rupsen zijn uiterst tevreden met eierrekken.

De financiele verslaglegging van Schorer laat een verlies zien. Bijvoorbeeld over 1848 heeft Schorer een opbrengst van 6 pond zijde à f 20,00, dus totaal f 120,00, terwijl de gemaakte kosten f 155,95 zijn. Daarbij moet nog gedacht worden dat Schorer geen kapitaalslasten (gebouw, grond, rente etc) heeft ingebracht. Voor het afhhtmlelen van de zijde stelde Schorer een wees uit het Middelburgse proveniers werkhuis aan, hij betaalde de somma van 30 cent per ons afgehhtmlelde zijde. Schorer merkt daarbij op dat de wees met het afhhtmlelen van de zijde een beduidend hoger loon verdient dan voor de gebruikelijke arbeid die wezen blijkbaar toen verrichtten.

De opziener van het zijdeteeltprojekt verdiende één gulden per dag. Schorer was optimistisch wat betreft zijn nieuwe welvaartsbron voor de boeren op Walcheren. Hij heeft zijn ongelijk niet hoeven te beleven, want in de vijftiger jaren van de vorige eeuw kreeg J.C.Schorer een attaque waarbij hij gedeeltelijk verlamd raakte, op 10 juli 1856 is hij overleden. En met hem verdween voor Walcheren dit bijzondere initiatief.

De tweede helft van de vorige eeuw komt de zijdeteelt voor een nieuw probleem te staan, nl. het opeens opduiken van een nieuwe ziekte, de pebrine. Deze ziekte ruïneert de Europese zijdeteelt geheel. In Nederland verzet men de bakens snel en we zien een opleving van de belangstelling voor de wilde zijdevlinders. Met name is er een grote belangstelling, zo blijkt uit de reeds bij Schorer genoemde tijdschriften van de "Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Nijverheid", voor de Antheraea Yamamai, een zijdespinner die de bekende Tussahzijde produceert.

Eind twintiger begin dertiger jaren van deze eeuw worden er in Nederland een paar zijdeteeltverenigingen opgericht. De twee grotere voeren een geduchte concurrentie en publiceren beiden handleidingen betreffende de zijdeteelt(deze zijn op de expositie te zien). De bedoeling is opnieuw om de zijdeteelt in Nederland commercieel te introduceren, en de boeren in de crisistijd van een dikbelegde boterham te voorzien. Helaas tuimelde in het begin van de dertiger jaren de prijs van een kilo cocons van f 9,70 in 1930 naar f 0,80 in 1934. Om de zijdeteelt nog te redden kocht de "Nederlandsche Zijdeteelt Vereeniging" in 1936 de cocons van haar leden/telers op voor f 1,50 tot f 2,50 per kilo.

Dat ook Zeeland geinteresseerd was blijkt uit het feit dat de gemeente Middelburg voorkomt op de ledenlijst van één van de zijdeteeltverenigingen.

In de 2e wereldoorlog is er nog even een opleving geweest omdat de Duitsers belangstelling voor de zijdeteelt hadden en deze ook stimuleerden. De zijde kon nl. ook gebruikt worden voor het maken van parachutes.

Niet alleen had men in Zeeland belangstelling voor het kweken van zijderupsen maar ook in de handel ervan. De kooplieden van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) waren in de zijde geinteresseerd als handelsobjekt maar ook als gebruiksobjekt. In het Zijde museum is als voorbeeld van het laatste een bruidsbrief te zien die in 1743 in Middelburg op satijnzijde gedrukt is.

Na de 2e wereldoorlog is het, zo lijkt het althans, definitief afgelopen met de zijdeteelt in Zeeland.

Totdat ondergetekende begin jaren tachtig heel voorzichtig weer met het kweken van zijderupsen begint. Eerst alleen met de Bombyx Mori, de al eerder genoemde tamme zijderups, de laatste jaren ook met een aantal wilde zijderupsen/vlinders.

Dit alles, niet om veel zijde te produceren, maar vooral om het wonderlijke wereldje van deze zijdeproducenten te bestuderen, te bewonderen en om anderen hiervan, middels onze exposities, te laten genieten.

Naast het kweken van zijderupsen hebben we in de loop van de jaren alles wat met de zijdeteelt, zijdebe- en verwerking te maken heeft verzameld. Op de expositie was daarvan veel te zien, zoals historische rijgbrieven(vanaf ongeveer 1800) met de erbij behorende staaltjes, maar ook bijvoorbeeld de doosjes waarin in vroeger tijden de zijderupseitjes verhandeld werden.

Maar ook de gildepenningen uit 1705 van de Middelburgse zijdehandelaren. In het zijdemuseum is een uitgebreide collectie boeken over de zijde in de meest brede zin (van teelt tot handel en verwerking) die voor wetenschappelijke doelen toegankelijk is. Verder bezit het het voormalige museum een uitgebreide collectie textilia en apparatuur over de zijdeverwerking.

In 2006 vond - zoals al eerder vermeld door planogische regelgeving  - het Zijdemuseum in Meliskerke zijn  einde.

Maar gelukkig organiseert World of Silk af en toe prachtige exposities en kunt u dan gebruik maken van het restaurant en kunt u dan in de tuin rondom het gebouw van " World of Silk" de vele moerbeibomen in alle rust bekijken.

U bent van harte welkom.

A.van Hoegee